Ik, Hanan; verhaal van een overlever – door Joumana Haddad

Het is 24 oktober in het jaar 2023. Vandaag ben ik precies 23 jaar in leven maar al die tijd heb ik niet echt geleefd. Ik bedoel, niet ten volle geleefd. Al die tijd heb ik van dichtbij zitten kijken hoe mijn leven zich ontvouwde: als een publiek van een persoon, hulpeloos en ontzet.
Laat ik proberen dit duidelijker uit te leggen: stel je voor, een gevangene in een cel. Stel je nu voor dat die cel een laag plafond heeft zodat die gevangene altijd moet liggen of op haar knieën moet zitten (dus meestal op haar knieën zit). Bedenk nu dat die cel geen deur heeft, geen ramen, zelfs geen tralies, het is zoiets als een afgesloten doos. Laten we die cel Gaza noemen. Ziet je het voor je?

Goed. Stel je nu voor dat die muren van de cel met de vloer en het plafond, een panoramisch 360-graden scherm vormen. De gevangene is verplicht om op dat scherm voortdurend naar een horrorfilm in zwart-wit te kijken. In die film zit slechts een kleur: dat is rood, en slechts een geluid: dat is geschreeuw. De gevangene wordt helemaal opgeslokt door deze ervaring: in welke richting ze ook kijkt, die film is steeds in beeld. Zelfs als ze haar ogen sluit, ziet ze hem nog. Als ze haar oren dichtstopt, hoort ze het geschreeuw nog. De film is overal om haar heen en dringt zich aan haar op maar zelf zit ze er niet in. Begrijp je wat ik bedoel?

Ik gleed uit mijn moeders baarmoeder en kwam meteen in de cel terecht. Ik had geen tik van de dokter nodig om met huilen te beginnen. Want weet je, tranen zijn de taal van mijn volk en die taal had ik al geleerd toen ik nog in mijn moeders buik zat. Dat was helemaal niet moeilijk. Het woord dat het meest voorkomt in ons woordenboek is verlies en alle andere woorden zijn daarvan afgeleid.

‘Verlies’ kwam voor in het slaapliedje dat mijn moeder elke avond voor mij zong voordat ik was geboren. ‘Verlies’ klonk door in haar wanhoopskreten op de dag dat haar drie zussen allemaal tegelijk omkwamen bij een luchtbombardement. ‘Verlies’ was te horen in het mismoedig getjilp van de vogels in onze kleine kersenboom. ‘Verlies’ zat achter in mijn vaders keel toen hij zijn ouders moest vertellen dat hun zoon, zijn jongste broer, dood was. ‘We hebben Tarek verloren’, fluisterde hij die dag tegen hen en alle menselijke smart van alle tijden leek te zijn samengebald in die vier woorden.

Het leven in de cel was over het algemeen eentonig: opstaan, checken of je ledematen er nog aan zitten en of je familieleden nog leven, proberen te vergeten waar je bent, je best doen om te overleven en weer gaan slapen. Maar soms kon de horrorfilm een plotselinge, spannende wending nemen, sloeg de paniek toe en werd het geweldsniveau opgeschroefd.

De eerste keer dat ik dat meemaakte was ik acht jaar oud. De schrijvers en producenten van de film, de Israeli’s, noemden die wending Operatie Gegoten Lood. De spelers in de film, de Palestijnen (de spelers zijn altijd de Palestijnen, alsof we enkel geboren worden om in die film te spelen) noemden het liever: het bloedbad van Gaza. Die titel klopte beter met hun ervaring. Mijn vader had me verteld dat deze film al lang voor mijn geboorte was begonnen. In 1948 om te precies te zijn. Dat zei hij kort voordat een raket hem afslachtte. Ik had al langer in de gaten dat er iets niet klopte: de voortdurende angst in de stem van mijn moeder, die ik samen met de moedermelk ingegoten kreeg, de onmetelijke droefheid in de ogen van mijn grootmoeder die door geen knuffel kon worden opgeheven, de manier waarop mijn grootvader de planten in onze kleine tuin koesterde en elke avond streelde met zijn bevende handen. Alsof hij ze de volgende dag niet meer zou zien.

Toen onze buren op 27 december 2008 het lichaam van mijn oudere broer, bloedend en levenloos voor ons huis neerlegden, was ik verlamd van schrik. Ik bleef zijn naam maar roepen: Mahmoed, Mahmoed! Maar hij gaf geen antwoord meer. Hij lag daar maar, als een dolkstoot in het hart van ons gezin. Zou hij boos op me zijn, vroeg ik me af? Maar hij zag er niet boos uit. Zijn jonge, mooie gezicht leek een verhaal te willen vertellen. Niet zo’n grappig verhaaltje dat hij vaak voor me verzon net voor het slapen gaan. Dit verhaal was anders. Het ging niet over vrolijke kinderen of knappe prinsessen, het straalde geen geluk of blijdschap uit, het eindigde niet met ‘lang en gelukkig’. Het verhaal had wel een begin maar geen einde, het ging maar door. Het was een doorlopende vertelling van grenzeloos leed en diepe ellende die je niet uit je hoofd kon krijgen.

Terwijl ik staarde naar Mahmoeds levenloze benen,- die benen die onvermoeibaar kilometers hadden gelopen om eten of drinkbaar water te vinden om ons zo een beetje hoop te geven-, kwam mijn moeder naar buiten en hapte naar adem alsof ze wilde gillen maar geen lucht kreeg. Ze zag eruit als een gazelle die gebeten was door een roofdier en haar doodsstrijd uitschreeuwde in een oorverdovende stilte. Ze viel op haar knieën neer naast Mahmoed en sloeg haar armen om hem heen. Toen proefde ik voor het eerst mijn tranen. Ik had wel vaker gehuild maar nooit eerder had het zout van het verdriet zo pijnlijk in mijn mondhoeken gebrand.

Op diezelfde dag kregen we het bericht dat ook mijn vader dood was. Toen de luchtaanvallen begonnen, hoorde hij dat het politiebureau in de buurt was getroffen. Hij ging snel kijken hoe het was met zijn oom, een politieagent. Hij kwam niet meer terug en zijn lichaam is nooit gevonden. Die dag werden meer dan 200 mensen vermoord, waaronder veel kinderen want de aanvallen begonnen precies op het moment dat de kinderen uit school kwamen. Ondanks het overweldigende verlies, lukte het mijn moeder niet om te huilen. Ze zat op de vloer met een lege blik voor zich uit te staren. Niemand wist waar ze naar keek. Nu besef ik dat het naar haar verscheurde ziel was. Ze kon die ziel niet langer in haar lichaam verdragen, ze had hem losgescheurd en er een afzonderlijk object van gemaakt om naar te staren. Haar ziel was te zwaar geworden, te gekwetst en te ondraaglijk om nog onderdeel van haar te zijn.

De tweede keer dat de film een nieuwe wending nam was in november 2012. Ik was net twaalf geworden. De Israeli’s spraken over Operatie Wolkkolom. Voor ons was het het zoveelste bloedbad. Wat is het nut van al die namen? We zijn het zat dat die terugkerende massaslachtingen zulke misleidende namen krijgen. Ze kunnen het net zo goed de zoveelste misdaad noemen. Maar ja, ze hebben mooie titels nodig om hun bloedbaden te legitimeren, denk je ook niet? Dat geldt voor alle slagers.

Hoe dan ook, deze keer probeerde ik dapper te zijn. Ik hield mijn ogen en oren goed open om te zien of het dit keer anders zou aflopen, maar mooi niet. Mijn beste vriendin Mariam werd vermoord, evenals haar hele familie. Volledig weggevaagd, alsof ze nooit hadden bestaan (soms vraag ik me af of je hier beter niet kunt bestaan, soms merk ik dat ik jaloers ben op degenen die nog niet zijn geboren). Ook mijn neef Alaa werd vermoord en zijn broer Ziad verloor zijn rechterbeen. De bombardementen waren zo hevig dat we niet in ons huis konden blijven en moesten schuilen in het huis van mijn tante dat een kelder had. Alleen mijn moeder, mijn jongere zus en ik gingen erheen. Mijn opa weigerde zijn huis te verlaten en mijn oma weigerde haar man te verlaten. Toen we terugkeerden, was er van ons huis slechts een grote puinhoop over en mijn grootouders waren brokstukken tussen dat puin. Ook de planten waren verwoest, alleen de sporen van opa’s trillende handen hingen nog in de lucht, restanten van een liefdesgeschiedenis die nooit eindigt. “Lang en ongelukkig.” ’s Nachts in mijn slaap kreeg ik last van nachtmerries. Maar de nachtmerries van overdag als ik wakker was, waren nog veel erger.

Een derde wending in de horrorfilm gebeurde in juli 2014 (Zei je daar Operatie Beschermende Rand? Stop met die schaamteloze, belachelijke leugens. Wees liever flink en benoem het bij de naam: genocide!)

De gevangene had op dat moment haar lesje wel geleerd. Ze wist dat ze compleet hulpeloos was, niet in staat iets te veranderen aan het lot van de hoofdpersonen. De meeste wereldleiders stonden aan de kant van de misdadigers: de macht lag bij hen en het geld lag bij hen. Wat ze ook deed of juist niet deed, tot wie ze ook bad of smeekte, de gevangene wist dat de mensen van wie ze hield, zouden worden ingemaakt, verminkt en uitgeroeid, hun koppen moesten rollen.

Ze wist nu ook dat zij een rol zou spelen in deze film ook al zat ze er niet echt in. Zij zou huilen, rouwen, missen, zij zou ‘verliezen’. Allebei haar ouders en haar zus. De gevangene aanvaardde – in ieder geval tot nader orde, tot gerechtigheid niet langer een fabeltje is of een dode letter in onrechtvaardige gerechtshoven van onrechtvaardige landen- dat dit haar leven is: een horrorfilm in zwart wit, vertoond op een panoramisch scherm met rood als de enig herkenbare kleur en geschreeuw als het enig herkenbare geluid.

Dus de horrorfilm werd vervolgd en bleef maar om mij heen draaien. Intussen werd ik ouder. Ik werd een tiener, een jonge vrouw, een bruid en daarna een moeder van twee, een meisje en een jongen.

Haar naam was Amira en op 16 oktober dit jaar was ze vier jaar, twaalf weken en drie dagen oud. Ze hield van zingen en had een prachtige stem. Haar haar rook altijd naar geluk als geluk een geur heeft. Amira lag in haar bedje, haar wollen pop in haar armen, toen de flat waarin wij woonden, werd gebombardeerd en de betonnen muren en steunpilaren op onze hoofden vielen. Er waren maar een paar overlevenden: Amira’s vader en ik, haar jongere broertje en haar pop, maar Amira was er niet bij. Helaas was mijn Amira niet van wol gemaakt zoals haar pop. Er was een pilaar op haar bedje gevallen waardoor haar lichaam in stukken onder het puin lag. Toen reddingswerkers gingen zoeken naar overlevenden, vonden ze alleen een huilende pop die de armen vasthield van een klein meisje met de naam Amira.

Zijn naam was Mahmoed, net als mijn broer, en hij was twee jaar oud. Hij was tenger als een vogeltje en zijn ogen straalden angst en wanhoop uit. Alsof hij wist wat hem te wachten stond, zag wat er ging gebeuren. Toen onze flat was verwoest en we Amira hadden verloren, zochten we onze toevlucht in het Al Ahli ziekenhuis in de wijk Zeitoen. Op 17 oktober beefde Mahmoed in mijn armen door de raketten die aan alle kanten naast ons neerkwamen. Hij bleef maar vragen: “Waarom hebben we Amira niet meegenomen?” Ik wist niet wat ik moest zeggen en fluisterde steeds: “Niet bang zijn, lieverd. Het zal allemaal snel voorbij zijn.” Maar de explosies bleven maar komen. Mahmoeds handjes trilden, hij stopte zijn oren dicht om niets te horen en kneep zijn ogen dicht om niets te zien. Na een donderende explosie, de hardste die ik ooit had gehoord, viel ik flauw. Toen ik mijn ogen weer open deed, was alles weg: ons toevluchtsoord, de mensen, mijn man en mijn Mahmoed. Het enige wat nog naijlde, was het geluid van mijn stem: “Het zal allemaal snel voorbij zijn, lieverd. Het zal allemaal snel voorbij zijn!”

Vandaag is het 24 oktober in het jaar 2023. Op dit moment zijn 10.000 mensen vermoord in de zoveelste aflevering van de horrorfilm van ons leven sinds 1948. Een derde van de slachtoffers zijn kinderen. Duizenden kleine kinderen zoals Amira en Mahmoed die hadden kunnen opgroeien, naar school kunnen gaan, hadden kunnen zingen met hun prachtige stemmen. Ze hadden verliefd kunnen worden, kunnen trouwen en zelf een gezin stichten.

Men blijft maar zeggen dat het nog goed kan komen. Dat niet alle hoop is verloren, dat we met twee mensen het hele land van Palestina kunnen herbevolken als het zou moeten. Herbevolken met wat? Nog meer lijken? Nog meer prooien voor de onverzadigbare buik van het beest? Ik weet dat dit opgevat kan worden als godslastering maar wij moeders zijn het zat om nog meer martelaren te baren. We willen, al is het maar één keer, beleven dat de jonge planten in onze tuinen sterke wortels ontwikkelen en uitgroeien tot bomen. We willen niet steeds onze verwoeste huizen van de grond af opbouwen. We willen het ook wel eens meemaken dat onze harten niet verwoest worden door het puin. Wanneer wordt het eindelijk morgen en verdwijnt de duisternis van deze eindeloze nacht?

Mijn naam is Hanan en ik kom uit Gaza. Ik ben nu 23 jaar in leven, in leven met talloze verliezen. Misschien kan ik beter zeggen dat ik 23 jaar bezig ben aan de dood te ontsnappen? Want wat is dit voor leven, als het me alleen een verleden gebracht heeft dat eruit ziet als een lijkenhuis, een heden als een open metalen lade in een mortuarium met mijn naam erop, en geen enkel perspectief voor de toekomst.

Ik moet nu gaan. De lade roept me en ik mis echt mijn familie.