Maandag 7 juli – Het ritme van trommels en bommen
Sinds middernacht zijn de bombardementen en inslagen niet meer opgehouden. Vannacht laat de musaharati zich niet zien. De musaharati is een van de opvallendste personen in de heilige maand Ramadan: hij loopt door de straten om de mensen wakker te maken voor de soehoer, het vroege ontbijt. Je kunt je Ramadan niet voorstellen zonder hem. Het is vaak een oudere man die zijn ronde doet door de buurt met een trommel waar meestal een lantaarntje onder hangt. Met een prettige getrainde stem zingt hij een bepaald lied om ons te wekken.
Elke wijk in het kamp heeft een eigen musaharati. Aan het eind van de maand klopt hij op je deur en vraagt om een bijdrage –geld of een voedselgave – als dank voor zijn diensten. Vannacht heeft in mijn buurt een groepje jonge mannen deze rol op zich genomen en is rond half drie ‘s nachts op pad gegaan. Dat is een nieuw fenomeen. Ze zingen het soehoerlied en nemen daarin de namen op van bijna alle mensen uit de straat zodat het een privé oproep wordt voor ieder afzonderlijk. Zij staan ook stil voor onze flat en beginnen de namen te zingen van de bewoners.
Wij zijn drie jaar geleden verhuisd naar deze flat en de eerste twee Ramadans waren onze namen nog niet opgenomen in de lijst. Ik vroeg de musaharati om de lijst te actualiseren en de namen van mijn vier zonen toe te voegen: Talal, Mustafa, Naiem en Yasser. Omdat onze jongste Jaffa nog maar 19 maanden is, heeft ze nog geen besef van deze oproep en hoeft ze nog niet te worden genoemd. Voor kinderen is het heel opwindend als de musaharati je naam zingt. Het feit dat ze dit jaar voor het eerst op de lijst stonden was voor mijn zoons zo’n sensatie dat ze de eerste nacht van Ramadan amper in slaap konden komen. De opwinding om hun eigen naam te horen duurde een week. Nu worden ze niet meer vroeg wakker en staan niet meer voor het raam te wachten. Nu moet ik ze zelf wakker maken als het tijd is voor de soehoer. Naiem vraagt slaperig: Zijn de musaharati’s al geweest? Nee, en ik denk dat ze waarschijnlijk niet meer zullen komen dus mijn zoons hoeven niet meer vroeg op te staan om naar ze te luisteren. Maar ik wil Naiem niet ongerust maken dus ik zeg gewoon dat hij ze heeft gemist. Hij gelooft me, nu nog wel.
Het is nu halverwege de middag en in de 18 uur sinds de aanvallen begonnen, zijn er 11 mensen gesneuveld en talloze anderen gewond. Elk uur stijgt het aantal slachtoffers. Toen we vanmorgen wakker werden, spraken mijn vrouw Hanna en ik een uur met de kinderen over de vorige oorlog en onze herinneringen daaraan. Dit wordt de derde oorlog in vijf jaar die mijn kinderen meemaken. De oorlog van 2008/2009 kwam naar Israëlische maatstaven echt onverwacht. Op een koude morgen in december gaf ik aan de andere kant van de stad een serie colleges over mensenrechten en democratie aan een groep jonge mannen en vrouwen. Het centrum voor mensenrechten waar ik les gaf, lag dichtbij Jawazat, Gaza’s hoofdkwartier van leger en politie. Deze locatie werd als eerste in de Gazastrook zwaar onder vuur genomen. Ik was halverwege mijn college toen we dat hoorden en alle studenten begonnen te gillen. We verlieten het klaslokaal en gingen naar het dak om te zien wat er aan de hand was. Heel Gaza stond te schudden. Er waren explosies aan alle kanten. Overal stegen rookpluimen op naar de hemel. Ik wist dat Talal en Mustafa op school waren en Hanna belde me doodsbenauwd en zei dat iemand ze naar huis moest brengen. Voordat ze ophing, hoorden we de deurbel en tot onze opluchting stonden onze zoons voor de deur en konden ze veilig naar binnen gaan. Dat was op 27 december 2008, de oorlog duurde tot 18 januari 2009. De volgende oorlog brak uit op 14 november 2012 en werd door de Israëli’s: ‘Pilaar van Verdediging’ gedoopt. Het begon met een aanval waarbij onder andere een belangrijke militaire leider werd gedood. Tijdens de eerste klap was ik op het kruispunt bij Saraya. Ik stak net de straat over op weg naar het Karawan Café, mijn favoriete café in Gaza, toen ik plotseling een enorme explosie hoorde in een van de straten achter Saraya en tegenover het stadspark van Gaza. Er was geen waarschuwing vooraf voor deze aanval, iedereen op straat schakelde onmiddellijk over op de automatische piloot en wist instinctief wat te doen en waarheen te gaan bij een luchtaanval. Voordat de ambulances in de buurt konden komen, gooiden F-16s en drones een bommenregen over het gebied.
Zal deze oorlog anders zijn? Niemand weet het. Het ritme van de explosies gisteravond en vandaag leek sneller dan anders, zwaarder. Toen we aan het praten waren, maakten we een paar vergelijkingen. Een van de verschillen tot nu toe is dat de huidige aanval geleidelijk is begonnen. Gisteravond konden we nog niet zeggen of het oorlog was of slechts een toename van spanningen, een inval, een schot voor de boeg.
De eerste regel in tijden van oorlog is: ga niet naar buiten. Of alleen als het echt moet. De kinderen mogen natuurlijk nooit het huis verlaten. Mijn zuster had vanmiddag een operatie in het ziekenhuis van Beit Hanoen. Als ik onderweg ben om haar te bezoeken, hoor ik een paar ontploffingen vanuit het noorden van de stad en op de weg naar het ziekenhuis zie ik aan de oever van Wadi Beit Hanoen een hoop puin waar eens een huis heeft gestaan. Dat huis was al beschadigd in de oorlog van 2012 en nooit herbouwd. Nu heeft de drone het voorgoed met de grond gelijk gemaakt. Als ik weer thuis ben, zegt Hanna dat we groente, vlees, kip en dergelijke moeten inslaan net als iedereen doet. Dus ga ik er weer op uit naar de markt van het kamp. Maar voordat ik het Saftawi Plein bereik, klinkt er gebrul van ontploffingen in het noorden. Ik ren om dekking te zoeken onder het afdak van een nabijgelegen gebouw. Even later weerklinken nog meer explosies. Na vijftien minuten, lijkt het te stoppen en wordt het weer stil op het gebrom van de drones na. Als ik thuiskom, maken we de maaltijd om het vasten te breken. Ook de kinderen komen naar de keuken om Hanna en mij te helpen. In deze tijden helpt het om ergens mee bezig te zijn. Alleen Talal en Mustafa doen mee met het vasten. En ze rammelen van de honger en kunnen niet wachten totdat de zon onder gaat. Opeens vraagt Hanna: ‘Je was toch niet van plan om naar je vaders wijk te gaan na het eten?’ Dat was ik eigenlijk wel van plan. Ik zeg dat ik mijn vader en mijn familie moet bezoeken maar ze blijft erbij dat dat te gevaarlijk is. Ik antwoord: ‘In Gaza is alles gevaarlijk.’
Woensdag 16 juli – Een voetbalwedstrijd
In een oorlog wen je jezelf aan nieuwe routines en maak je nieuwe tradities. Een routine die anders misschien saai zou zijn maakt in deze omstandigheden het leven draaglijk. Ook al ben je omgeven door geweld en gevaar, een eenvoudig ritueel kan helpen om te ontkomen aan de kwelling van alleen maar zitten en wachten tot het onvoorspelbare gebeurt. Het geeft je houvast. Als je in een voortdurende staat van onzekerheid bent wordt angst deel van elk aspect van je leven: het tikken van de klok, de onverwachte klop op de deur, het rode balkje onderaan je tv scherm: ‘Laatste Nieuws’, het geluid van je mobiele telefoon, het bezoek van een buurman, het signaal van je telefoon dat je een nieuw bericht ontvangen hebt. Midden in die draaikolk van nieuws die je zenuwachtig en in de war maakt, moet je je eigen ordening aanbrengen. Je moet zorgen dat je erboven blijft staan, voorbereid bent op wat komt. Je wordt als een schildwacht die voortdurend alert is en berekend op het onverwachte. Het is een merkwaardige paradox. Je komt erachter dat je niets anders kunt bewaken dan jezelf, je staart in je eigen gedachten en merkt dat je eigen geest een microkosmos is van de huiveringwekkende, kolkende buitenwereld. Je geeft jezelf de opdracht om die microkosmos te kalmeren en op orde te brengen want op de chaos van buiten heb je geen invloed. In plaats van ten onder te gaan in het labyrint van het onverwachte, leg je jezelf herhaling op en zorg je ervoor dat elke dag zoveel mogelijk lijkt op de vorige. Voor mij zijn de avonden het beste moment om die orde te scheppen. Als de zon is ondergegaan in de zee en ik het vasten heb gebroken, loop ik naar het hart van het Jabaliyya Kamp en bezoek het huis van mijn vriend Wafi waar ik in de woonkamer elke dag dezelfde drie vrienden ontmoet: Faraj, Abu Aseel en Wafi, gezeten in dezelfde stoelen als de avond ervoor. Faraj en Wafi ken ik al van jongs af aan. We zijn opgegroeid in dezelfde straat en gingen samen naar school. Abu Aseel is de eigenaar van een van de internetwinkels waar ik vaak te vinden ben. Wafi’s huis is klein en smal, te smal om als doel te dienen voor een drone bestuurder. Vakkundig maakt Wafi de waterpijp klaar voor gebruik en serveert even later glaasjes sap. We bespreken dezelfde onderwerpen en verhalen als de avond ervoor. Iedereen deelt zijn angsten en zorgen. En net als de avond daarvoor veranderen die angsten, meningen en theorieën uiteindelijk in grappen en komische verhalen. Na een uur verplaatsen we ons naar het huis van Faraj even verderop, om naar zijn grote televisiescherm te kijken. We drinken koffie en bespreken wat we hebben gehoord. Als er geen elektriciteit is, verbindt Faraj de stroomdraad met een kabel van het internet café en kijken we alsnog. Dat zijn mijn rituelen. Ik moet eraan vasthouden.
Rond 11 uur ’s avonds ga ik langs bij mijn vriend Hussain. Als de stroom is afgesloten, steekt hij in het hele huis kaarsen aan. Hussain is opgegroeid in Egypte en hij is dol op alles wat hem herinnert aan dat land. In zijn flat serveert hij Egyptische Ramadan specialiteiten zoals jujube[i], tamarinde of sobia.[ii] Zijn zoon heeft gehoorproblemen en Hussain vertelt me dat zijn gehoorapparaat is gevallen en gebroken toen hij probeerde te ontsnappen tijdens een drone aanval. Hussain is bang dat zolang het oorlog is er geen winkel open zal gaan om het apparaat te repareren. ‘De jongen zal de hele tijd paniek zien in de ogen van anderen maar niet in staat zijn om te horen wat de oorzaak is.’
Rond middernacht loop ik naar huis. Het is een wandeling van 15 minuten, omgeven door onrust, verlicht door flitsen in de lucht en muzikaal begeleid door het geluid van ontploffingen. De avonden volgen een eenvoudige routine, ze zijn zelfs saai te noemen, maar dat maakt het leven verteerbaar. De routine heeft een warme, troostende smaak net als de kruiden in de drankjes van Hussain. De hele dag weet ik al hoe ik de avond ga doorbrengen. Ik weet van elk uur waar ik zal zijn, met wie en wat ik ga doen. De hele dag wacht ik ongeduldig tot het weer avond wordt. Ik houd van deze saaie routine, het geeft zin tijdens deze zinloze oorlog. Saaiheid is wenselijk geworden, weet je.
Het Israëlische leger blijft maar wooncomplexen bombarderen. Mensen worden gedood in hun huizen terwijl ze in bed liggen te slapen. In de laatste 10 dagen zijn er zeker 630 woningen vernield en ongeveer 13.550 huizen beschadigd. Duizenden mensen zijn dakloos geworden. Velen hebben al hun bezittingen verloren en in veel gevallen ook hun geliefden.
Vandaag vond een van de grofste wandaden in deze oorlog plaats. Vier jongens van de Bakier familie waren aan het voetballen met anderen bij de haven van Gaza in de buurt van hun huis.[iii] Zoals op andere dagen als er geen school is, gingen de jongens voetballen op het strand. Een serie raketten van een oorlogsschip dat mijlen ver op zee lag, scheurde hun spel aan flarden. Hun bloed vermengde zich met zand en zeewater terwijl hun lichamen werden geborgen onder luid geschreeuw en voortdurende beschietingen. Een jongen was op slag dood, de andere drie overleden onderweg naar het ziekenhuis. Verderop in Rafah werd Lama al-Satari, een baby van vijf maanden oud, vermoord toen haar huis werd gebombardeerd. Ook een zesjarige jongen Hamza Sari kwam om. En zo kan ik doorgaan. Als ik zulke berichten hoor, kijk ik naar mezelf en naar mijn kinderen en stel ik me voor dat dit ons overkomt. Dat kan goed. Een oorlog volgt geen enkele logica. In Gaza kun je ontsnappen aan de ergste luchtaanval ooit en als je dat aan het vieren bent, kun je geraakt worden door een granaatscherf. Dat duurt maar een ogenblik. Misschien voel je het eerst niet eens. En als je geluk hebt, ben je daarna nog een paar seconden in het nieuws.
De nieuwsberichten op tv gaan maar door. Het percentage kinderen onder de doden is schrikbarend hoog. Mustafa vraagt: ‘Papa, is het toegestaan om te voetballen tijdens de oorlog?’ Naiem reageert en probeert de situatie te uit te leggen: ‘Alleen voetballen op het strand is verboden, toch papa?’ Ik weet niet meer wat waar is en wat niet. Ik weet dat als kinderen over de dood praten, je de richting van het gesprek snel moet veranderen. Iets heel anders ter sprake brengen om hen af te leiden. Maar dat lukt niet altijd.
‘Hoe komt het dat het enige geluid dat we buiten horen dat van drones en bommen is?’ vraagt Mustafa. ‘Waar zijn alle andere geluiden?’ ‘Het is bedtijd’, zeg ik, niet in staat om iets anders te bedenken. ‘Morgen is het hopelijk over.’ Maar ik weet dat dat niet zo zal zijn.
Zondag 3 augustus – De normaliteit
Het is een eindeloos spel. Alleen maar een spel. Gisteravond heeft Israël het einde van de operaties in Gaza aangekondigd. Vanavond zijn in de buurt van mijn vaders wijk vier mensen van een familie vermoord en anderen gewond. Ze sliepen in een huis waarheen ze waren gevlucht. De dood volgde hen van Beit Hanoen waar ze jaren vredig hadden gewoond en kreeg hen te pakken in Jabaliyya[iv]. De dood wilde hen niet loslaten, wist hen te vinden, volgde hun voetstappen. Vannacht maakte de dood een einde aan het kat en muisspel. Een raket raakte het huis in het hart en haalde het hele blok neer. Beton, brokken steen, grote stukken ijzer, glasscherven, alles viel in hetzelfde gat en maakte een einde aan het leven van deze familie.
Rond half 2 ’s nachts doet de elektriciteit het weer. Iedereen springt uit bed. Dat is ook een gewoonte geworden. De kinderen beginnen meteen hun telefoon op te laden. Ik sluit mijn laptop aan. Mijn schoonvader controleert de waterstand. Als die laag staat, zet hij de pomp aan om de watertank op het dak te vullen. Vannacht werken zowel de waterleiding als de elektriciteit tegelijk, dat is een zeldzaamheid. Mijn schoonmoeder zet de wasmachine aan. Iedereen benut de elektriciteit zolang die beschikbaar is. We weten dat we ongeveer twee uur hebben. Ik voel me nog steeds ziek: overal om me heen is activiteit en ik bezie het als een scene in een film. Ik kan nauwelijks overeind komen en wil alleen maar slapen.
We zijn zo gewend geraakt aan de ontploffingen die pal naast ons klinken, dat we niet meer overeind springen om uit het raam te kijken wie er geraakt is of naar buiten lopen om te helpen. Er zijn zo veel van zulke explosies te horen. Je wacht gewoon uur na uur, van de duisternis tot aan de dageraad zodat het licht zal openbaren welke gebouwen en gezinnen dit keer zijn verwoest. Alles wordt normaal. De barbaarsheid, de angst, het gevaar. Het wordt allemaal volslagen alledaags. Het enige wat je nog opmerkt, na zoveel weken, is het zeurende gevoel dat deze oorlog maar niet ophoudt. Dit feit, impliceert honderden andere feiten. Je kunt doodgaan. Je kinderen kunnen doodgaan. Je hele familie kan doodgaan. Je kunt een ledemaat verliezen, gehandicapt raken. Je huis kan verwoest worden waardoor jij en je familie dakloos worden. Je kunt je vrienden verliezen, je geliefde. Je kunt gedwongen worden je huis te verlaten en in een UNRWA school te gaan wonen of op straat te gaan slapen. Uiteindelijk hebben deze zorgen geen macht meer over je, ze beheersen je niet langer. Ze zijn onderdeel geworden van die grotere, zeurende twijfel maar behalve die twijfel, word je op een gegeven moment onbevreesd. Het geluid van explosies wordt een normale zaak, het verblindende licht net voor een droneaanval, normaal. Het voortdurende gebrom van drones, bekend. Het geluid van een ambulance die de hoek om scheurt of piepend tot stilstand komt, normaal. Het gehuil van moeders, het geschreeuw van reddingswerkers, allemaal volkomen normaal. De berichten van het Israëlische leger op je mobiele telefoon dat je op eigen risico moet blijven waar je bent, absoluut normaal.
’s Morgens wakker worden en zien dat het huis naast je er niet meer staat, volledig normaal. Begrafenisstoeten die bijna elk uur voorbij komen in de straat onder ons huis, onverbiddelijk normaal. Een uur per dag elektriciteit hebben en dan weer vijf dagen achter elkaar geen stroom, normaal. Met de hand emmers water naar boven brengen, drie trappen op om een kleine tank op het dak te vullen. Niet meer weten welke dag het is of welke datum, het is allemaal normaal, bijna alledaagse routine.
(…)
Het Jabaliyya kamp is hopeloos overbevolkt geraakt sinds daklozen uit het noorden hier naar toe zijn gekomen. Als je door de straten loopt, ontmoet je mensen uit allerlei plaatsen in het noorden: Beit Lahia, Beit Hanoen, het Bedoeïenendorp, Azbet Abed Raboe en Atwam. De straten zijn vol mensen. De meesten verblijven in de scholen. Sommigen hebben geluk en kunnen logeren bij familie. Alles bij elkaar, wonen nu in elk huis van het kamp drie of vier families. Duizenden mensen zwerven over straat en hun trauma’s zijn zichtbaar. Sommigen kijken strak voor zich uit en zien niets, anderen hebben moeite met ademhalen, sommigen gaan op in een soort roes, weer anderen trillen en beven bij elke stap. Aan iedereen is te zien dat ze door een ramp getroffen zijn.
Door de straat passeert weer een begrafenisstoet met drie doden. Op elke baar ligt een slachtoffer. Aan de vorm van de vlaggen waarmee ze zijn toegedekt, kun je zien dat er geen lichamen onder liggen maar lichaamsdelen, stapels vlees die zijn verzameld na een aanslag. Boos worden strijdkreten geroepen. Dan worden de kreten opgeslokt door de stilte en voel je de pijn die overblijft.
Sharif de apotheker is onze gezinsdokter geworden. Hanna heeft hem naar onze zoon Naiem laten kijken toen hij verhoging had. Ziekenhuizen hebben nu geen tijd voor kleine klachten. Het zou beschamend zijn om daar nu heen te gaan met koorts of wat hoofdpijn terwijl er elke minuut mensen sterven. Sharif is ons alternatief. Hij raadt welke ziekte we hebben en verstrekt het bijpassende medicijn. De oorlog heeft iedereen ziek gemaakt, lijkt het wel. Desondanks voel ik me vandaag beter. Ik heb drie verschillende medicijnen genomen. Ik heb minder last van mijn keel en minder druk op de borst. Vanmorgen moest ik bijna niet meer hoesten. Mijn vriend Mamoen, een vroegere collega van toen ik bij het Ministerie van Buitenlandse zaken werkte, vertelt dat hij al vier dagen aan het hoesten is. Het gas dat het Israëlische leger afvuurde op zijn buurt in Khan Yoenis maakt iedereen aan het hoesten. Dit kan gevolgen hebben op lange termijn. Niemand weet het. Als je raketten moet ontwijken om het vege lijf te redden, besteed je niet veel aandacht aan details zoals een vreemde, aanhoudende hoest. Ik wil zeggen: Dit is ernstig, dat gas kan ook levensbedreigend zijn. Maar Sharif luistert niet naar me. Hij vraagt of ik misschien koud water heb. Ik moet lachen. In deze oorlog is niet degene met het meeste bezit of het meeste land rijk maar degene met een fles koud water. Als je die hebt, is iedereen om je heen jaloers op je.
Het gebrom van de drones is weer terug, ik kan horen dat er een boven mijn hoofd hangt, op zoek naar een volgende prooi. Het is erg heet. Jaffa huilt. Mijn schoonmoeder waarschuwt de kinderen om uit de buurt te blijven van haar kostbare planten. Ik schrijf mijn wekelijkse artikel voor de komende editie van de krant Al Ayyam. Het artikel begint met de woorden: ‘Met ons in Gaza gaat het goed.’ Maar dat is een leugen, het gaat nooit goed met ons. Desondanks houden we hoop zelfs in de beroerdste omstandigheden. Hoop is het enige dat ze niet van je kunnen afnemen. De enige eigenschap die de drones, de F16’s, de tanks en de oorlogsschepen niet kunnen bereiken. Dus dat koester je. Dat laat je niet los. Zodra je dat opgeeft, verlies je het meest waardevolle geschenk van de natuur en de menselijkheid. Hoop is je enige wapen. Het werkt altijd. Het laat je niet in de steek. Ook in het verleden is dat niet gebeurd. En het zal ook nu niet gebeuren. Hopelijk.
Zaterdag 16 augustus – Een spelletje kaart
Ik nodig mijn vrienden Faraj, Mohammed, Rayed, Ali en Haytham uit om een spelletje kaart te spelen bij mij thuis. Elke week spelen wij met z’n zessen een spelletje remi[v] soms tot laat in de avond. Meestal komen we bij elkaar op donderdagavond bij mij of bij Rayed thuis. We spelen, roken een waterpijp en praten. Dat is ook een van mijn Gazaanse rituelen. Iedereen brengt een eigen zaklamp mee zodat we de kamer kunnen verlichten als er geen stroom is. Normaal gesproken zouden we in de zomer op het strand afspreken, eten en drinken meenemen en daar een tent huren. Maar de laatste paar jaar schieten Israëlische oorlogsschepen elke zomer op de Gazaanse vissersboten. We zijn eraan gewend geraakt, ze schieten alleen ’s nacht dus daarom breken we zo rond 10 of 11 uur ’s avonds netjes op om weg te zijn voordat ze beginnen.
Vanavond hebben we de hele speeltijd nodig om bij te praten. Iedereen zit boordevol verhalen. Ik heb Rayed en Ali niet meer gezien sinds de oorlog is begonnen. Haytham werkt bij de gemeente Gaza en woonde in dezelfde straat als ik. Ali en Rayed zijn allebei sportmannen en ze speelden in het nationale volleybalteam. Ali heeft zes jaar in een Israëlische gevangenis gezeten en is nog maar pas vrijgelaten. Hij woont in Beit Lahia maar heeft zijn huis verlaten en deelt nu een kamer met zijn zwager in het centrum van de stad. Rayed woont in Tel Azaatar helemaal aan de oostrand van het Jabaliyya Kamp. Hij durfde bijna een maand lang niet naar buiten te gaan. Op die plaats was dat een te groot risico.
Vanmorgen werd ik wakker en had ik opeens heel veel zin in vis. Ik heb zeker 40 dagen geen vis gegeten. Dus met toestemming van Hanna, ging ik op weg naar de vismarkt. Die was leeg. Het ziet ernaar uit dat op de vismarkt geen vis te koop is. Vissers durven niet uit te varen omdat het op zee zwart ziet van de oorlogsschepen. Ook tijdens de wapenstilstand durven de vissers niet het water op te gaan net als de boeren niet het land op durven te gaan.
Hoewel Gaza aan de kust ligt, kan het al 50 jaar niet van die positie profiteren. Sinds de bezetting van 1967 mogen schepen uit het buitenland niet aanmeren in Gaza. Ook al zijn hier de resten te vinden van een van de oudste havens ter wereld, een Fenicische haven in de buurt van Balakhia, nu heeft de stad geen haven meer. Drieduizend jaar geleden was die er wel en nu niet meer. In een van mijn verhalen schreef ik dat de zee hier een mooi schilderij is dat aan de muur hangt. En niet meer dan een schilderij. Je kunt het bekijken en genieten van de penseelstreken en de kleuren. Maar je kunt er niet in springen. En je kunt niet in een boot stappen en wegvaren om de wereld te ontdekken. Je kunt je voeten natmaken in de branding, in vredestijd mag je een paar kilometer uitvaren maar dat gebeurt altijd onder het wakend oog van de oorlogsschepen. Als je al mag zwemmen is dat omdat de oorlogsschepen je met rust laten, niet omdat je het recht hebt, omdat het jouw zee is.
De vissers van Gaza werken onder zware omstandigheden. Als ze uitvaren, trotseren ze de dreiging van oorlogsschepen, patrouilleschepen, onderzeeërs, gewapende kustwachten en drones. Sinds 2007 mogen ze, ook in vredestijd, niet meer dan zes kilometer uit de kust varen. Hun bewegingen op dat kleine strookje zee is als een dans met de dood. Gedurende de blokkade die nu zeven jaar duurt, zijn de vissers van Gaza vaak gedwongen om handel te drijven met hun Egyptische collega’s. Ze kopen vangst van hen uit de wateren waar zij niet mogen komen. Die uitwisseling vindt plaats op zee. Alleen als ze op die manier vis kunnen bemachtigen en die meenemen naar huis, voelt Gaza als een kustplaats.
Maar vandaag heb ik geen vis gegeten. Het is laat. Terwijl ik dit zit te schrijven, kijk ik uit mijn raam naar het westen en zie de zee. Het is bijna helemaal donker. De enige lichtjes die ik nog zie aan de zwarte horizon zijn die van oorlogsschepen. Ze zijn vier of vijf mijl uit de kust. En wachten op hun volgende prooi.
Dinsdag, 26 augustus – Dit is de dag
De oorlog is afgelopen. En tot nu toe is dat geen grap. Soms gebeuren er wonderen en dat nieuws verspreidt zich vanzelf. Duizenden mensen zijn de straat opgegaan om te feesten. Je kunt horen hoe iemand een geweer afschiet in de lucht. Auto’s rijden op en neer door de straten en laten hun claxons horen. Jongens rijden op motoren en zwaaien met een vlag. Vrouwen staan op balkons en in deuropeningen te kijken naar de festiviteiten. Oude mannen hebben hun bamboe stoel buiten gezet om vandaar de gebeurtenissen te bekijken terwijl ze een sigaretje roken. De geur verspreidt zich door de straten. De bladeren van de jasmijnstruik die tegen het huis van de buurman groeit, wapperen vrolijk in het westenwindje. Iedereen is blij. Overal is geroezemoes.
In een oogwenk is alles veranderd. Nog maar een uur geleden wees alles erop dat de oorlog nog weken kon doorgaan. Elke dag hoorden we over de onderhandelingen in Cairo. Steeds werd beweerd dat een staakt het vuren nabij was maar zulke beweringen hoorden we al weken. De meeste commentaren waren sceptisch. Hanna had de hele middag naar het nieuws geluisterd. Het bericht kwam dat rond zeven uur een doorbraak werd verwacht. ‘Dat zou het wel eens kunnen zijn’, dacht ze. Maar niets in de stad bevestigde dat. De drones hingen nog steeds boven ons, een paar kilometer verderop waren nog steeds ontploffingen te horen. Ik dacht echt dat het de zoveelste grap was van de politici in het Midden-Oosten. Ze sprak me tegen: ‘Dit keer is het geen grap. Dit keer is het anders.’ Op de radio werd aangekondigd dat president Abbas het land zou toespreken om 7 uur ’s avonds. Er werd gespeculeerd dat de Palestijnse delegatie in Cairo het Egyptische voorstel voor een staakt het vuren had geaccepteerd. De laatste dagen hadden de onderhandelingen gedraaid om vier punten: herbouw van de internationale luchthaven van Gaza, bouw van een haven of zeehaven, opening van de grenspost met Egypte bij Rafah, deze is nu het grootste deel van het jaar gesloten, en voldoende middelen om de duizenden woningen te herstellen die verwoest zijn in deze oorlog. Alle punten waren erop gericht om het Israëlische beleg op de Gazastrook van de laatste 8 jaar te beëindigen of in ieder geval te verzachten. Het idee van een luchthaven was het meest ambitieuze, de korte periode dat Gazanen vrij konden vliegen naar andere delen van de wereld is voor de meesten van ons meer een sprookje dan een stukje geschiedenis. Ik zal nooit vergeten toen het eerste Palestijnse vliegtuig opsteeg van dat vliegveld. Het was op 23 november 1998. In die tijd studeerde ik in Engeland aan de universiteit van Bradford. Zoals veel Palestijnen zat ik uren voor de televisie te kijken naar de vreugdevolle beelden van een land dat 50 jaar op een eigen luchthaven had gewacht. In oktober 2000 bombardeerden de Israëli’s de landingsbaan tot puin en sindsdien groeit er alleen maar onkruid.
(…)
De straat onder ons balkon is vol mensen die zich verzamelen voor de winkels aan de overkant. Koortsachtig wisselt iedereen theorieën uit hoe het nieuws uitgelegd moet worden. Vanuit de moskeeën reciteren zangers fragmenten uit de Koran om ons te herinneren aan Gods beloften. Alle moskeeën in Gaza doen nu hetzelfde. Een militieleider geeft een toespraak vanuit een auto die door de straten rijdt. Jongens beginnen vuurwerk af te steken. De radio, TV of Facebook zijn niet meer nodig. Het nieuws verspreidt zich nu van mond tot mond door de straten. Gedurende 51 dagen heb ik er regelmatig aan getwijfeld of ik in leven zou blijven, ik, mijn vrouw en de kinderen. Ik had het gevoel dat we in een limbo zaten terwijl de echte oorlog en de echte wereld op de achtergrond verder gingen. De laatste 51 dagen waren een nachtmerrie. En het ergste was: die nachtmerrie hield niet op. Nu wordt de grens tussen slapen en waken weer scherp. Ze zijn echt, die vuurpijlen die ik de lucht in hoor suizen. Het is waar, die vrolijke kleuren die ik in de lucht zie stralen. Het gebeurt hier en nu: deze feestelijkheden.
Het is voorbij. Het is beter om te bedenken wat ik morgen ga doen dan te blijven hangen in de pijn van gisteren. Het was zwaar. Het was verschrikkelijk. Maar wij hebben deze hel niet gecreëerd. Het enige wat we nu kunnen creëren is de dag van morgen.
Het is voorbij. Ik wil slapen en nergens over dromen. Gewoon liggen in het donker en alle beelden en geluiden opzij zetten. Ik wil kleine Jaffa in de ogen kijken en haar een toekomst beloven waarin ze niet bang hoeft te zijn om te worden vermoord. Ik wil onze zoons zonder gevaar op straat zien spelen. Ik wil terug naar de kleine details van mijn dagelijkse leven: naar het café gaan met mijn vrienden, rustig een boek lezen, laat opblijven om samen met Hanna een film te kijken, ’s morgens wakker worden zonder te hoeven denken: Wie heeft deze nacht overleefd?
Nu kan ik weer eten zonder dat een drone mij in de gaten houdt. Ik wil niet langer aan tafel zitten samen met de piloot van een F16, de kapitein van een oorlogsschip op zee of met soldaten die een paar kilometer verderop in een tank zijn gekropen. En ook niet met de dronebestuurder aan een bureau in Israël of met Netanyahoe. Voor het eerst in 51 dagen zal ik alleen eten, drinken, denken, slapen en een douche nemen. Met niemand anders erbij. De lucht zal helemaal alleen voor mij zijn en ik zal hem inademen.
[i] Een rode of zwarte dadel die ook gegeten wordt als gedroogd fruit
[ii] Een kokosnoot met melk
[iii] Het gaat om Ahed Atef Bakir (10), Zacharia Ahed Bakir (10), Mohammed Ramez Bakir (11) en Ismael Mohammed Bakir (9).
[iv] Deze familie, de Wadhans, verloor 12 leden in deze oorlog. Sommigen werden vermoord in hun huis in Beit Hanoen, anderen in het Jabaliyya Kamp.
[v] Een Arabische versie van jokeren.