Van Basra naar Najaf
In de bermen van de lange weg van Basra naar Najaf is van alles te zien: in het begin vooral stenige woestijn, roestige karkassen van uitgebrande tankwagens en verongelukte personenauto’s, de uiteenvallende restanten van een dode kameel, stukken rubber van geklapte banden, en natuurlijk afval – heel veel afval. En lange tijd blijven de vlammen van affakkelende oliebronnen en rokende schoorstenen van energiecentrales en zware industrie nog zichtbaar aan de horizon.
Na een paar honderd kilometer verandert het landschap, er komen palmen in zicht, grasland, en iets wat op een bosje lijkt. De zanderige, woestijnachtige bodem verandert in kleigrond, en er zijn hier en daar stroompjes te zien, en akkers met tarwe. Dit is vruchtbaar land, waar granen, groenten en fruit op grotere schaal geteeld kunnen worden. We naderen de eerste grote sites met opgravingen van de oudste steden en koninkrijken ter wereld: Ur en Uruk.
Beschaving en botte Britten
Bij de ziggarut van Ur (der Chaldeeen, inderdaad), de wieg van de beschaving en van het schrift in het Tweestromenland, was het erg stil voor zo’n belangrijke site. Er liep nog een andere toerist rond, die toen hij mij zag de ongelooflijke opmerking maakte dat hij blij was een ander mens tegen te komen. Blijkbaar zag hij de Irakese gids die hem begeleidde niet als zodanig… Het was een botte Brit, uiteraard. Bloody shocking, dat ingekankerde racisme van de kolonisators van de halve wereld, die ook nog eens een aantal vondsten uit de koningsgraven naast de ziggurat geplunderd hebben (net als de Fransen overigens). Die zijn nu tentoongesteld in het British Museum en het Louvre. Gelukkig wist de beheerder van de site, die ons uitgebreid rondleidde, te melden dat er ook in Baghdad nog het nodige te bewonderen valt aan Ur-schatten.